Woord vooraf

Een blog over de Agion Oros (Athos), de Tuin van de Moeder Gods, het spirituele centrum van het oosters-orthodoxe christendom.
En dus ook over kloosters, pelgrimeren en ikonen. (Tekst in geel bevat een link)
Wilt u op de hoogte blijven van nieuwe blogs? Abonneer u onderaan deze pagina.

zaterdag 27 oktober 2012

183 - HISTORICUS KEES KLOK EN DE AGION OROS

Dichter, vertaler van poëzie en historicus Kees Klok (Dordrecht, 1951) heeft een weblog dat zijn naam draagt en waarin hij boeiend over zijn passies schrijft. Hij is een erkend Griekenlanddeskundige

Onlangs publiceerde hij zijn Literair Dagboek Athos 2008, deel een en twee op zijn blog. Zijn ervaringen van zijn reis naar en zijn kijk op de Heilige Berg zijn niet erg positief. Op mijn vraag aan hem waarom hij (toch) naar Athos wil en gaat, als hij zo'n negatieve kijk op de orthodoxie heeft, antwoordde hij, dat het voor een historicus natuurlijk buitengewoon interessant is om eens in die wereld rond te kijken.

Aanvulling:
Als reactie op het bovenstaande laat de schrijver mij weten, dat zijn ervaring niet negatief is, in tegendeel: Gastvrije ontvangst, mooi onderkomen, monnik die zijn best deed het ons naar de zin te maken, ontmoeting met de abt en Zambiaanse bisschop, wandelingen door een ongelofelijk mooi landschap, maar ik beschrijf een en ander wel vanuit mijn visie als vrijdenker. Bovendien moet het een literair verhaal zijn (literair dagboek), waarbij de letterlijke waarheid onderschikt is aan het literair effect. Dat kleurt een en ander, uiteraard.

Hij schrijft:

Zaterdag, 9 augustus 2008:
Thessaloniki
Athos was een bizarre ervaring. Toen ik er voor het eerst naartoe ging, met Kostas K. en Dimos M., sprak ik nauwelijks Grieks. Nu kon ik vlot met de monniken converseren. Dat was verhelderend. Op Athos ga je vijftienhonderd jaar terug in de tijd, naar die van de kerkvaders. De geloofsopvatting daar is nog onveranderd dezelfde als in de tijd van de dendrieten en pilaarheiligen. Alles is heel eenvoudig in de wereld van deze vroeg-middeleeuwse fundamentalisten: alles wat de bijbel en de kerkvaders beweren is de door God gegeven waarheid. De orthodoxe kerk is de enige ware, dat spreekt, en wie verstandelijk redeneert is geen goed christen, want de rede is een instrument van de duivel. Daar geloven ze heel stellig in, in God, de duivel, de hemel, de hel, de Maagd en die hele Efteling vol heiligen. Zolang ze op dat bergachtige, soms wondermooie schiereiland zitten, kunnen ze weinig kwaad, lijkt het, maar hun invloed reikt heel wat verder. Via naïeve, voor religieuze bangmakerij gevoelige mensen, zoals wijlen mijn schoonmoeder, bijvoorbeeld. Via hun uitgebreide economische belangen en door het ontbreken van enigerlei scheiding tussen kerk en staat. Ik was drie en een halve dag terug in de Juliaanse kalender en de moderniteit van de zesde eeuw.
Maandagavond rond zeven uur werd ik opgehaald door Kostas om naar de villa in Nikíti te gaan. Vervelend dat ik in de loop van de dag dezelfde buikpijn kreeg als twee weken geleden. Nu na het drinken van een halve liter chocolademelk. Weer krampen en veel gas. Voelde mij ook wat gammel. Kostas meent dat zijn gasten recht hebben op een barbecue met enorme lappen vlees. Ik vind dat ongeveer het ergste dat je iemand kunt aandoen, maar je bent gast en je wil geen spelbreker zijn. Toch kon ik maar weinig eten. Wel flink rode wijn ingenomen, dat is goed voor de darmen. Met Vassiliki, die er vermoeid uitzag, over Stella gesproken. Ze mist haar beste vriendin. Ik heb naar de sterrenhemel gekeken en gedacht aan haar laatste gedicht. 'Vroeg' gaan slapen, tegen half twaalf, omdat we de andere ochtend tijdig wilden vertrekken. 

's Nachts heel gasserig. Om zes uur opgestaan, een klein beetje brood met kaas en thee genomen en naar Ouranoupolis gereden, een afstand van ongeveer zeventig kilometer. Daar een cappuccino genomen. De buikpijn was iets minder. De boottocht, buiten op het bovendek, in de schaduw, was aangenaam, maar het vervolg van de reis (de busrit van Dafni naar Karyes en de tocht naar Megista Lavra in een soort taxibusje, beiden over zeer slechte wegen) was in mijn conditie moeizaam. De laatste rit werd door Kostas vergeleken met het zitten in een mixer. Ik voelde iedere schok in mijn buik.


In Karyes was er tijd om de Protaton te bezichtigen, maar het was te donker om alle fresco's goed te kunnen zien. De Axion Esti was wel goed, door kaarsen en olielampen, belicht. In Lavra, een middeleeuws fort met driedubbele toegangspoorten, werden we ontvangen door de archondaris, een dikke, oude monnik, die ons op een stoel bewegingsloos opwachtte en onze begroeting zonder enige reactie in ontvangst nam. Duidelijk een man van gewicht, reageerde hij volstrekt niet bij Kostas binnenkomst, terwijl hij hem al jaren kent. Nadat wij en de met ons aangekomen pelgrims waren voorzien van Turks fruit, water, tsipouro en koffie, werd hij spraakzamer. In Lavra wordt met weinig haast geleefd. Na een half uur begon de toewijzing van kamers. Vanwege Kostas band met de abt en vanwege onze status als hoogleraar (later hoorde ik van Kostas dat hij mij had aangekondigd als historicus en hoogleraar), kregen we een luxe kamer in een ander gebouw dan dat voor de pelgrims. Die slapen met vier of meer in eenvoudige cellen. We hebben ons geïnstalleerd en daarna tot de vespers geslapen. Ik worstelde almaar met buikkrampen. Dat krijg je als je als vrijdenker in een klooster gaat zitten. Op mijn diamonitirion (visum) staat 'protestant'. Een leugentje om bestwil, anders kom je zonder aanbeveling van een Griekse ambassade of van een universiteit niet binnen. Ik kreeg korting omdat ik in Griekenland woon. Buitenlanders betalen vijf euro meer. Dat geld had ik in religieuze snuisterijen moeten omzetten, maar we hebben er koffie van gedronken en de god van Athos is een straffende god.


Na de middagrust de vespers bijgewoond, waar bleek dat de monniken van Lavra strenger in de leer zijn geworden sinds Kostas laatste bezoek. Wilden we in de hoofdkerk blijven, dan moest eerst een icoon worden bekruist en gekust, wat we toen maar hebben gedaan. Alsof, want ik raak zo'n ding, dat wemelt van de bacteriën, niet aan. Ik ben niet orthodox gedoopt, maar wel in de Agia Sophia getrouwd en ik word daarom toch als orthodox geaccepteerd. Behalve voor de communie, maar dat zou me helemaal te dol zijn geworden. Later hebben we ons toch maar teruggetrokken in de voorkerk, om van verder gedoe af te zijn. De riten zijn voor mij volstrekt onbegrijpelijk en het kerk-Grieks versta ik nauwelijks. Mijn gedachten gingen voornamelijk over wat voor een poppenkast het was en over het grote wonder van het christendom: dat er uit het optreden van een psychiatrische patiënt in Romeins Palestina zo'n mythologie is ontstaan waar nog honderden miljoenen mensen in geloven.

Na de vespers kregen we te eten. Iets dat op briamleek, met tonijn. Kennisgemaakt met vader Sofronios, een bekende van Kostas vriend Yorgos. Yorgos is aan een hersentumor geopereerd, maar heeft weinig overlevingskans. Later op de avond een verhaal, in de kerk, door de archondaris, over de stichting van het klooster. K. en ik stonden met belangstelling te luisteren, tot we plotseling scherp terecht werden gewezen door een bejaarde monnik, omdat we met de handen op de rug stonden, wat in de kerk verboden blijkt. 'Wat krijgen we godverdomme nou, ouwe pinguïn!' had ik willen zeggen, maar je bent te gast en hoe zeg je dat in het Grieks? Na een korte begroeting door de abt de avond verder doorgebracht op de kamer, met een van de flessen rode wijn die Kostas heeft meegenomen. Ik heb voor de nodige conserven gezorgd, die het monasticale dieet moeten aanvullen. De rode wijn had een enigszins positief effect op de darmen. Tegen elf uur gingen we slapen, om fit te zijn voor de vroegmis.

Zondag, 10 augustus 2008:
Thessaloniki

De tweede dag op Athos (6 augustus) zijn we na een vermoeiend uurtje ochtendmis en het ontbijt (brood, olijven, water: woensdag, vastendag) op weg gegaan naar de Roemeense skite van Timiou Prodromou, de zuidelijkst gelegen gemeenschap op het schiereiland, in de buurt van de grot van de heilige Athanasios, de stichter van Megista Lavra. Het is een uur of wat lopen, maar de heenweg is zwaarder dan de terugweg, omdat de skite hoger op de berg ligt. Aanvankelijk volgden we een overschaduwd wandelpad (monopati) door het bos. Daarna kwamen we op de weg, waar weinig schaduw was. Dat maakte het lopen een stuk zwaarder. Het was een zeer warme dag. Bij de Roemenen werden we buitengewoon vriendelijk ontvangen door een jonge, goedlachse monnik die ons van water, Turks fruit en tsipouro voorzag. Hij liet ons de kerk zien en de kapel van de kluizenaar die vroeger op deze plek woonde. We mochten overal foto's nemen, iets dat in de kerken en kapellen van de Griekse monniken streng verboden is. We troffen er drie andere gasten uit Lavra, met wie we richting grot van Agios Athanasios wandelden. Om die te bereiken moet je tweehonderdachttien traptreden af langs een honderden meters diep ravijn. Kostas heeft het een keer gedaan en zei dat nooit meer te zullen herhalen. Ik durfde met mijn hoogtevrees niet eens in de buurt van de trap te komen. We hebben ver van de rand van het ravijn, in de schaduw van een rots, koude nescafé gedronken, terwijl de drie anderen onvervaard aan de afdaling begonnen.

We hebben hun terugkomst niet afgewacht, maar zijn op zoek gegaan naar de kluizenaar Josif, die ergens aan de rand van de afgrond moest wonen. We hadden moeite hem te vinden. We kwamen bij een verlaten kluis, maar die was niet bij een afgrond. Tenslotte kwam er een landrover over het pad, waarin een aannemer die op Athos restauratiewerk verricht. 'Stap maar in.' Vijf minuten later waren we er. Josif bleek naar Thessaloniki te zijn. Wij hebben in zijn tuin onze conserven gegeten en tsipouro gedronken, waarvan Kostas een litertje bij zich had. Er was een kraan en we vonden een gieter. Daarmee de planten en groenten, die dreigden te verdorren, flink water gegeven. De buikpijn kwam nu en dan weer opzetten, maar dan bracht een stiekeme scheet verlichting (later in Lavra moeizaam gescheten op zo'n verdomde hangplee, om daarna te ontdekken dat een deur verder de echte mensen-wc was). 

Vanaf de kluis van Josif heb je een indrukwekkend uitzicht op de zuidpunt van Athos, waar verschillende kluizen boven de afgrond zijn gebouwd. Die hangen als bijennesten een paar honderd meter boven zee. Ik durfde er niet aan te denken hoe je daar moet komen. Kluizenaar Josif staat er om bekend dat hij iedere keer als er toestellen van de luchtmacht overkomen, met een grote Griekse vlag gaat zwaaien. Soms maakt zo'n vliegtuig dan een ererondje. Piloten die Athos bezoeken brengen hem een pet of insigne, zodat hij, naar men zegt, een klein luchtmachtmuseum in huis heeft.


Teruggeklommen naar de Roemeense skite, waar we water, opnieuw tsipouro en koffie dronken. Omdat de archondaris bezig was, heeft Kostas de koffie maar zelf gezet. De sfeer bij de Roemenen is heel wat ontspanner dan die in Lavra. Uitgerust begonnen we aan een gemakkelijke wandeling terug. Je moet eerst een kort stuk klimmen, maar daarna begint de weg geleidelijk aan te dalen, tot aan de poort van het klooster.



'Thuis' een stortbad genomen, geslapen, wat gelezen en mij drie kwartier verveeld bij de vespers. In de voorkerk, want daar val je minder op. Na het avondeten gaf vader Sofronios ons een rondleiding. In het gebouw geweest waar nog belangrijker mensen dan wij, zoals de patriarch van Constantinopel en bezoekende ministers, logeren. Ook het oudste deel van het klooster gezien, met de kapel waar men tot monnik wordt gewijd. Je vindt er ook het knekelhuis en het baptisterium. Sofronios verhaalde van het ene wonder na het andere, allemaal in de categorie kinderlijke flauwekul en feeërieke onzin. Uiteraard hebben we hem in zijn waarde gelaten en niet tegengesproken, al werd het heel pijnlijk toen hij beweerde dat God aan Kostas vriend kanker had gezonden uit liefde. Door dat lijden kom je tot inkeer, dichter bij God en uiteindelijk in het paradijs. Ja, ja, dus Stella is gestorven vanwege de grote liefde die God voor haar koesterde. Ik had er het mijne over willen zeggen, maar dan waren we direct buiten de poort gezet en hadden we de nacht in de wildernis moeten doorbrengen. Nadat Sofronios ons twee boeken cadeau had gedaan (over het leven van Agios Athanasios en over de kluis van Agios Johannes Koukouzelis) hebben we de avond op onze kamer doorgebracht met een fles rode wijn, die mijn darmen weer wat verlichting bracht.


De derde dag (7 augustus) dezelfde ochtendroutine, alleen zijn we pas het laatste kwartier naar de kerk gegaan. Daar werden we terechtgewezen door een oude monnik, omdat we tijdens een of ander onderdeel van de rite niet stonden, maar zaten. We hadden er genoeg van en zijn de kerk uitgelopen. Later, toen we wachtten tot de refter open ging, kwam hij naast ons zitten en bood hij zijn verontschuldigingen aan. Hij was te streng geweest, zei hij. Er ontspon zich een gesprek. Vader Christoforos bleek een beminnelijke man te zijn. Na vijfentwintig jaar als stuurman op de grote vaart, had hij zich teleurgesteld in het leven teruggetrokken in het klooster. Het kloosterleven begon hem echter zwaar te worden. Vooral het nachtelijke opstaan. 'Ik heb er nu al een derde wekker bij gekocht, anders verslaap ik mij.'


Het ontbijt bestond uit sperziebonen, aardappelen, brood, olijven en rode wijn, met watermeloen toe. Hetzelfde als het avondeten. De wijn in Lavra is goed, maar wel wat aan de jonge kant.
Vader Sofronios kwam om ons naar de kapel van Agios Athanasios te brengen, die hij volgens de verhalen bouwde in opdracht van de Maagd. Steeds verwoestten demonen het bouwen aan het klooster, tot de Maagd zei: 'Bouw in één dag een kapel en draag daar 's avonds de mis op.' Nu, dat deed hij, wat de demonen voorgoed de das omdeed, aldus een serieuze Sofronios. De kapel is klein en charmant, maar gebouwd in één dag? We hebben het maar niet gevraagd, want Sofronios wees ons alweer op een ander wonder: twee iconen die hadden gehuild bij een aanval van piraten. Bij de kapel is een kluis die niet wordt bewoond, maar waarin vader Avraam (Abraham) kanaries fokt, wat een vrolijk gezicht was. Vlakbij zagen we een zonnewijzer en een stenen vat voor het persen van druiven uit de oudheid, maar daarover zei Sofronios niet veel. De oudheid is niet geliefd bij de monniken.


Tenslotte bracht hij ons naar de nabij gelegen kluis van Johannes Koukouzelis, die wordt bewoond en gerestaureerd door een jonge, vrolijke monnik uit Thessaloniki, vader Efraïm (als ik mij goed herinner). Direct kwamen water, drank, noten en koulourakiaop tafel. We hadden een aardig gesprek over Byzantijnse geschiedenis, maar onvermijdelijk werden God en de Maagd erbij gehaald, waarna wij vonden dat het tijd was om op te stappen. Hij zag in mij een soort kandidaat-orthodox. Ik kreeg een paar bidsnoeren cadeau om vast te oefenen. Ik kreeg ook een stuk hout met daarop een lapje leer met een gekalligrafeerde bijbeltekst. Het paste niet meer in de bagage. Ik heb het discreet achtergelaten in Lavra. Vergeten, zullen we maar zeggen.


Terug in Lavra hebben we onze boeken, conserven en tsipouro ingepakt en zijn we afgedaald naar de haven, waar we in de schaduw bij het zingen van de zee hebben gelezen, gegeten en gedronken. Met de buik ging het beter nadat ik 's morgens het een en ander was kwijtgeraakt. De steile klim terug was nogal vermoeiend, maar ons wachtte het stortbad en de middagrust.
Na de avondliturgie (waarvan we maar tien minuten volgden) kennis gemaakt met een bezoekende bisschop uit Zambia en na het avondeten een tijd gesproken met de abt, een man die vriendelijk lijkt, maar ook iets sluws in zijn blik heeft. Vader Sofronios stelde een wandeling voor. Kostas zei direct ja, maar ik had geen zin meer in wonderen en in gehuichel dat ik het allemaal prachtig vind. Ik ben op de kamer gaan lezen. Kostas kwam tegen kwart over tien terug, witheet, omdat hij toch met Sofronios in debat was geraakt, terwijl geen enkele monnik ook maar enigszins vatbaar is voor logica, want dat zien ze als een instrument van de duivel. We hebben de laatste fles rode wijn opgedronken.


De laatste ochtend (8 augustus) konden we niet naar de mis, omdat het taxibusje naar Karyes al om zeven uur vertrok. Toen we in de kiosk buiten de poort wachtten, zagen we de zon opkomen achter Thassos, dat vaag in de nevels oprees uit zee. Afscheid genomen van vader Sofronios, die Kostas nog wat dingen meegaf (ondermeer een bidsnoer en een fles wijwater) voor hun wederzijdse vrienden Yorgos en Eleni. Hij zou bidden voor Yorgos genezing, maar 'alles is in de handen van God.' Rond half negen arriveerden we met de 'mixer' in Karyes, waar we nog enkele mensen vonden die niet anderhalf uur op de bus wilden wachten. Met zijn allen een taxi genomen naar Dafni, waar we tegen tien uur arriveerden. We hadden de 'snelboot' van twaalf uur besproken. Die vertrok wel op tijd, maar deed er om de een of andere reden een uur over om in Ouranoupolis te komen, in plaats van een half uur. Kostas kreeg de pest in, want hij moest nog een aantal zaken regelen voor zijn hoogbejaarde moeder. We reden door een mooi landschap naar Thessaloniki via Stagira (de geboorteplaats van Aristoteles), Arnea en Vassilika. Ik hoorde de stem van Stella, die zei: 'Waarom zou je naar een toeristisch eiland gaan als je een prachtig gebied als Halkidíki vlakbij hebt?'